- piquer
- piquer [piekee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:1 un avion qui pique • een vliegtuig dat een duikvlucht maaktpiquer du nez • voorovertuimelenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 prikken ⇒ steken2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten4 gaatjes maken in5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken7 〈iets〉plotseling krijgen8 〈informeel〉pikken ⇒ gappen, jatten♦voorbeelden:1 piquer les boeufs • de ossen voortdrijven2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mede l'eau qui pique • prikwater 〈spuitwater〉vent qui pique • snijdende wind4 piquer un poisson • een vis aan de haak slaanpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigen7 piquer une crise de larmes • een huilbui krijgenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen gevenIII se piquer 〈wederkerend werkwoord〉1 zich prikken2 zichzelf een injectie geven ⇒ spuiten 〈van verslaafden〉3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen4 zuur worden 〈van wijn〉5 〈formeel〉beledigd zijn ⇒ boos worden6 〈+ de〉zich laten voorstaan (op) ⇒ pretenderen, prat gaan (op)♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuit5 elle se pique pour un rien • zij is erg lichtgeraaktv1) plotseling vallen, duiken2) recht afgaan (op)3) steken, prikken4) een injectie geven5) bijten, prikkelen6) gaatjes maken (in)7) bespikkelen8) opwekken9) plotseling krijgen10) jatten
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.